
(Foto: Annemieke Klijnstra)
‘We moeten daar maar eens goed over nadenken met z’n allen’. De burgemeester knikt om zijn eigen voorstel te versterken. ‘Gaan we naar het volgende punt’, zeg ik. Mits voel ik mijn telefoon trillen in mijn broekzak. Ik neem niet op. De drie andere deelnemers aan de vergadering hebben geen idee wat er in mijn broekzak gebeurt.
Als ik het volgende vergaderpunt op tafel heb gegooid en twee vrouwen en een burgemeester er over aan het soebatten zijn, werp ik een slinkse blik op mijn mobieltje. Broer heeft gebeld, zie ik. Ik leg de telefoon op tafel en meng mij weer in het gesprek aan tafel. Bel ik straks wel terug, is mijn gedachte.
Even later hoor ik het trillend zoemend geluid van een telefoon. Met een tikkeltje nieuwsgierige ergernis kijk ik om me heen wiens telefoon dat is. Pas na een handvol seconden heb ik in de gaten dat het die van mezelf is. Weer mijn broer, zie ik. Broer belt nooit twee keer achter elkaar als het niet dringend is.
Met het excuus ‘deze moet ik even opnemen’ sta ik op en trek de deur van de burgemeesterskamer achter me dicht. ‘t Gaat niet goed met m’n moeder’, is het eerste wat broer zegt. Aan de klank van zijn stem hoor ik dat het echt niet goed is. De klank is zelfs zo dat ik onmiddellijk het ergste ga vrezen.
Jantje is de moeder van mijn broer. Jantje is niet mijn moeder maar ook weer een heel klein beetje wel omdat ze de moeder van mijn broer is. Voor de mensen die mij nog nooit hebben gelezen of gezien: Mijn tweelingbroer en ik zijn bij de geboorte afgestaan, daarna gescheiden en in verschillende gezinnen geadopteerd.
Zo hebben wij elk een moeder en gezamenlijk een biologische moeder. Jantje, de moeder van mijn broer, is 95 en dementerend. Ze wordt meer dan liefdevol verzorgd in het tehuis in Winsum. Maar nu is er kennelijk iets vreselijks mis.
Ze had na een potje domino aan de stamtafel van de gezamenlijke huiskamer plotseling verschrikkelijke pijn in de buik gekregen. Niet lang daarna lag ze in een onrustige slaap. Een slaap die wel eens de laatste zou kunnen zijn, denkt mijn broer. Toepasselijke woorden vallen mij niet te binnen. ‘Och jee, wat sneu’, komt eruit mijn mond.
Broer vertelt nog enkele details over hoe het allemaal gegaan is. En dat zijn moeder wel vaker slecht is geweest en zij – getrokken uit onverwoestbare Friese klei – telkens wonderbaarlijk weer wist op te krabbelen. We nemen afscheid met ‘Kop der veur bruier’ en ‘Komt goud’.
Ik bel even later Mientje om het slechte nieuws te vertellen. ‘Dan ga ik er straks meteen heen’, is ze beslist. Mientje heeft meer band met Jantje dan ik. Mientje werkte – en af en toe nog steeds – op de afdeling van Jantje in het Winsumer verzorgingstehuis. Mientje was zodoende jarenlang een van de verzorgers van Jantje. Mientje loopt, ondanks dat ze steevast Annemieke genoemd wordt, weg met Jantje en andersom ook.
Maar niet alleen Mientje loopt met haar weg. Alle verzorgers hebben een zwak voor de taaie volhouder. Ofschoon ze in haar dementie ook wel eens boos en verdrietig kan zijn, is ze door haar opgeruimde ontwapende simpele en onbedoeld grappige benoeming der dingen om van te houden.
Uiteindelijk komen Mientje, Pipo de hond en ik ’s avonds om even voor acht uur aan in het tehuis. Broer, schoonzusje, neef en vriendin zitten om de huiskamerstamtafel. De sfeer is gelaten. Met kopjes thee en koffie en een gesprekje over de vakantie en wat steukelende grapjes proberen we het wat luchtig te maken.
Jantje ligt in bed in haar kamer. De ogen zijn gesloten. Armen gekruist over de borst. Reutelend haalt ze adem. Een voor een of soms gezamenlijk houden we haar gezelschap. Mientje kan nog net voorkomen dat een kwispelende Pipo op bed springt en zich tegen Jantje aanvlijt.
De laatste medische stand van zaken wijst uit dat er geen hoop meer is voor Jantje. Dat het een kwestie is van dagen. Bij ons vertrek loop ik nog even naar het bed van de slapende Jantje. Als ik voorzichtig en met zachte bemoedigende woorden over haar hand strijk moet ik plots denken aan mijn oma.
Ooit pakte mijn eveneens dementerende oma mijn hand vast bij het einde van de visite. Ik kreeg de hand nauwelijks los, zo stevig had ze ‘m vast. Ik gaf haar als afscheid een zoen op haar voorhoofd. Dezelfde avond is oma in haar slaap gestorven.
We rijden op de terugweg nog op snelweg A7 naar huis als broer belt. Jantje is zojuist vredig in haar slaap overleden. Tot aan huis is het stil in de auto. Mientje staart met haar gedachten in het licht van de koplampen. Mijn gedachten zijn bij Jantje. Ik bedenk dat zij mij een heel mooi cadeau van het leven heeft geschonken. Want dankzij Jantje is er Mientje.
Jaren geleden, Mientje had dienst in het tehuis, vraagt Jantje bij een kopje thee met meelkoekje: ‘Annemieke, ik wil een cadeau kopen voor de verjaardag van Peter. Weet jij wat?’ In haar situatie van het mindere besef van het benul was ze de verjaardag van haar zoon nog niet vergeten.
Mientje wist 1-2-3 geen cadeau voor de zoon van de bewoonster. Maar wat ze wel wist is dat die zoon ook een tweelingbroer had en die zou vast wel een goed idee hebben. En zo werd ik door een knappe verzorgster van een Winsumer verzorgingstehuis benaderd voor een idee voor een verjaardagscadeau voor mijn tweelingbroer.
Met het cadeau-idee kwam ook de liefde. Pas veel later, maar Jantje had het liefdeszaadje zorgvuldig geplant, kwam het maanden later uit in goede Oost-Groninger grond. Ik ben Jantje eeuwig dankbaar.
Een paar maanden eerder was ik met Mientje bij haar op bezoek. Kopje thee, potje domino en proberen een gesprekje aan te knopen. Ineens vraagt Jantje ins Blaue hinein aan mij: ‘Ben je al getrouwd?’ Ik schud mijn hoofd en lach een beetje ongemakkelijk.
Een kwartier later: ‘Ben je al getrouwd?’ Ik ontken andermaal. Ze kijkt me door haar brillenglazen met indringende ogen aan. ‘Dan wurdt it heech tied’. Volgens Jantje werd het echt hoog tijd dat ik ging trouwen. Soms kon Jantje ook flink overdrijven……
(De columns van Erik Hulsegge op bert-koster.nl worden u aangeboden door Klimaatgroep Holland uit Groningen! www.klimaatgroepholland.nl)


























