Ons groepje gaat over de smalle til, langs een boerensloot, waarna gids Lies vertelt hoe de jonge Rudolf Agricola, boer in het Latijn, geboren als Roelof Huisman, zes eeuwen geleden op deze augustusdag hetzelfde gezien moet hebben als wij vandaag: de gouden zon, de landerijen, het wuivende riet. Hij is als de andere jongens in Baflo, zat onder in de slootwal en zwemt in het diepje achter het dorp, ‘net als mijn zoon deed op die leeftijd’, zegt Lies.
Agricola is een vernieuwend denker, een humanist. Creativiteit vindt hij het allerbelangrijkst, iets nieuws bedenken en nalaten voor anderen. Hij is voorvechter van de zinvolle rede, van kritisch nadenken met een open blik en gezond verstand, gestoeld op waarden als hoffelijkheid en tolerantie. Met het verlangen zo precies mogelijk onder woorden te brengen wat er in je omgaat. Advocaat van de beschaving wordt hij genoemd.
De Bafloër blinkt uit op vele terreinen. Hij is een groot redenaar, een excellent spreker en vertaler in Grieks en Latijn, componeert liederen, schrijft gedichten, zingt, speelt fluit en ontwerpt orgels, waaronder het eerste orgel in de Martinikerk. Ook is hij fanatiek bokser en houdt hij van reizen.
Het standbeeld aan de Rudolof Agricolastaat is een serieus man met een strak gezicht en een grote scherpe neus. De gids legt uit dat wijsgeren destijds werden afgebeeld met een flinke neus, als teken van intelligentie. Andere afbeeldingen doen zijn persoon mogelijk meer recht aan. Iemand die wordt omschreven als toegankelijk, een fijn mens, in voor een grap.
We zijn met z’n achten. De gids, twee middelbare vrienden uit Appingedam, een stel uit Brabant dat de zomervakanties doorbrengt in Groningen omdat het hier zo mooi is, mijn vader en onze vriendin.
In ieder groepje valt iemand op, dit keer mijn vader. Hij komt onderweg opvallend veel bekenden tegen die hij uitbundig groet met Moi. Meer in oog springt is dat hij het stokje overneemt van de gids door over zichzelf te vertellen. ‘Kijk mensen, daar heb ik gevoetbald.’ Ook wijst hij de villa aan waar een notabele woont die hij kent van het provinciebestuur. Dit komt hem op een corrigerend standje van de gids te staan. Dit is niet de bedoeling.
Gaandeweg de wandeling krijgen wij een steeds beter beeld van Agricola. Dat hij al op zijn achtste naar de Latijnse school in Groningen ging. De jaren dat hij werkte in Italië; studeren, doceren, vertalen. De bezoekjes die hij blijft brengen aan familie op zijn geboortegrond. Vervoer gaat per schip maar ook te voet of op een ezeltje door de Alpen. Onmiddellijk krijg ik hier romantische beelden bij. Agricola kondigt zijn komst per brief aan; volgend voorjaar kom ik langs. Tijd, afstanden en vervoer hadden toentertijd een andere betekenis.
Zijn brieven en daarmee een belangrijk deel van zijn gedachtengoed zijn bewaard gebleven en uitgegeven. Bij de bestudering van zijn laatste epistels, de periode in Italië waarin hij ziek wordt, valt op dat de inhoud slechts gaat over zijn broer Hendrik. Zijn broer waar ‘iets mee aan de hand was’. Waar steeds zorg over was over binnen de familie.
De wandeling zit erop. Afsluitend is er thee en koffie met een speciaal ontworpen Agricola-gebakje in het koor van de Laurentiuskerk.
Mijmerend denk ik dat deze knappe geleerde me vooral bijblijft om zijn menselijke kant die vandaag aan het licht komt. Hij kampte eenmaal met hevig liefdesverdriet, bleek goed te kunnen mopperen, was zeg maar gerust een mopperkont, vooral als het ging om de Groningers die in zijn ogen onbeholpen en boers konden reageren. Maar vooral door de niet-aflatende betrokkenheid bij zijn broer.