Op mijn negentiende zat ik in de fase die achteraf als tussenjaar bestempeld had kunnen worden. Dat begrip bestond destijds niet. Anders was dat mijn antwoord geweest op de terugkerende vraag: weet je al wat je wilt. Gestopt met Geschiedenis, thuiswonend, wachtend op het moment dat ik het zou weten. Via het uitzendbureau kreeg ik baantjes in de schoonmaak en de catering.
Drie maanden was ik kantinejuffrouw annex schoonmaakster bij een bedrijf dat handelde in bouwmaterialen en keukens. De chauffeurs kwamen langs voor koffie en de middaghap waarbij de broodbakjes op tafel kwamen. Ik verkocht Cup-a-Soup die ik zelf insloeg en verkocht voor 15 cent. Geen geld betekende geen soep, daar ging ik strak mee om. Vanuit het keukentje observeerde ik het groepje en ontwikkelde me in groepsdynamica. Eén Leader of the Pack, een paar volgers, de stille man. En vaste prik, eentje die een praatje kwam maken, met kleine verhaaltjes die toch indruk maakten. Ik glimlachte, gaf een schouderklopje, was het luisterende oor. Ik was een mini-maatschappelijk werkster in de dop.
Naast het bedienen van het koffiezetapparaat liep ik met de schoonmaakkar tussen de keukens in de showroom om ze goed te laten blinken. Toen de drie maanden erop zaten haalde de chauffeur met zijn dagelijkse praatje me met een list naar de kantine. Ik kreeg een bos bloemen, een gegraveerde pen en een cadeaubon. Veel te veel natuurlijk. Het ontroerde me.
Die zomer deed ik drie weken vakantiewerk in een overheidsgebouw in hartje Stad. Koffieautomaten bestonden nog niet. Met een rinkelende koffiekar ging je bij alle kantoortuintjes langs, vier verdiepingen hoog. Voor de ambtenaren betekende de spontane vakantiekracht prettige afleiding. En uiteraard deed ik mee met de Tour de France poule.
Eigenlijk was ik onzeker. Ik ging hiermee om door me tegenovergesteld te gedragen: ik deed zelfverzekerd en toonde bravoure. Ik had zo mijn eigen regels bedacht. Medewerkers die uit hun kamer stapten en met de eigen stenen mok zelf koffie begonnen te tappen tikte ik op de vingers. Dat vond ik te vrijpostig en ik vroeg ze te wachten, dit was míjn taak. Ik leek me niet te realiseren dat ik een passant was, iemand die er slechts drie weken was. De eerste week kwam een Aziatische mevrouw achterin de gang aangehold met de mededeling: ‘Ik hoef geen thee!’ Dat ging vier dagen zo door. Ik móest iets bedenken om deze situatie te doorbreken. Op dag vijf zag ik haar vanuit de lift weer aan komen rennen. Dit keer was ik haar voor: ‘Jij krijgt geen thee.’
Op een dag ging ik een vergaderruimte binnen vol witte overhemden en stropdassen. Met de thermoskan zou ik alle kopjes bijschenken. Echter de dop van de kan zat los en alle koffie vond zijn weg over de tafel, over de paperassen. In fraaie organische vormen, dat moet vermeld. Eén van de mannen stond op en probeerde me te troosten. Stiekem vond ik het een grappig voorval. Dat heb ik nog steeds: een heimelijk genoegen wanneer er in een formele setting iets misgaat.
Ik moest wennen aan de dienende rol van koffiejuffrouw en zij vast ook aan mij. Of ze zullen er pret over hebben gehad. Op een bureau lag op de dag van mijn vertrek een geel Post-it briefje. ‘Niet veranderen.’ Van de Aziatische mevrouw.
Ten slotte bleek er werk in het verpleeghuis in het dorp. Eerst alleen in de weekenden. Het rondbrengen van etenskarren en containers met was. Daarnaast opruimen van de uitwerpselen van het hondje dat ook in het verpleeghuis woonde. De werktijden vielen gunstig met het uitgaan, het was de tijd van de discotheken. Later werden de taken uitgebreid met poetsen. Wanneer ik om half 8 in de ochtend de emmers met water vulde was een bewoonster net wakker geworden en fladderde in haar nachtjapon langs de kamers. Met haar lange haren en soepele tred leek ze weer een jong meisje.
De bewoners fascineerden me, het was een onbekende wereld. Er was menselijkheid, er was licht, er was koffie. Het was hier dat ik ontdekte dat ik graag in de zorg wilde werken.
Waren er ook op deze werkplek bijzonderheden in mijn gedrag? Jazeker. Een keer was ik op stap geweest. De volgende vroege en zware ochtend had ik nadorst. Ik startte de schoonmaakdienst in de huiskamer. De ontbijttafel was keurig gedekt, met jus d’orange. De bewoners zouden straks binnen komen druppelen. Maar nu nog niet. De kust was veilig. De verse jus lonkte.