Bij de Molen
Knis Beheer
KOOZAA
Huitsing & Poort
Hotel 't Gemeentehuis
De Kleine Munt

Erik Gritter, Proza!

Een paar jaar geleden schreef ik in deze reeks gastcolumns over mijn worstelingen om het schrijven weer op te pakken. Hoewel de ‘output’ sinds die tijd niet geweldig te noemen is (maar zal ik ooit tevreden zijn?), heb ik toch de nodige woorden kunnen produceren. Gedichten met name, in het Engels. Deze staan op zichzelf, te lezen op mijn website, maar zijn ook onderdeel geworden van het repertoire van de Damned Poets, het muzikale duo dat ik vorm met gitarist Hans Elmers.

Momenteel ben ik alweer een tijdje bezig een oude liefde op te pakken: het schrijven van proza, in de vorm van korte verhalen. Deze verhalen, die allemaal rond een zelfde thema zullen gaan scharnieren, zullen onderdeel worden van een ‘feuilleton’ dat op het internet beschikbaar zal komen. De titel van de verhalenreeks is ‘De verlossing van Groningen’. Bij wijze van vingeroefening leidde dit onlangs tot een verhaaltje, getiteld ‘Prelude’. Misschien komt het in het feuilleton, misschien niet, of wellicht in een ander jasje. Voor wat betreft het thema van de reeks zou het er in ieder geval goed in kunnen passen.

Het feuilleton is een publicatievorm die mogelijk wat stoffig aandoet. Ooit was het een populaire vorm in tijdschriften en kranten, en soms tref je het nog wel eens in een periodiek. Voor mij is het hopelijk een manier om te blijven schrijven. Hieronder volgt het verhaal, in de hoop dat het naar meer smaakt: 

Prelude

Af en toe verlang ik er sterk naar: ruimte en leegte. Geen mensen, geen huizen, geen auto’s, geen bomen. Ik tref het op de kwelder. Eindeloos is het zicht naar het noorden. Stil is het daar nooit: de wind is altijd aanwezig en de vogels zijn continu in gesprek. Maar dat is goed – op de kwelder kun je alleen zijn, zonder je eenzaam te voelen.

Onlangs bekroop me weer het gevoel het niets te willen omarmen. Het was een mooie half bewolkte nazomerdag met een heerlijke temperatuur. Nog even en buien, kou en gure wind zouden de dagen weer gaan vullen. Ik pakte de fiets en reed naar de kwelder boven Westernieland. Ik beklom de dijk en op de top werd ik direct ingepakt door de aanblik van de kwelder. Het gaf, zoals altijd, een warm gevoel van rust.

Het was een maandagmorgen. Het perfecte moment, zo was mijn ervaring, om niemand op de kwelder te treffen zover het oog kon reiken. Maar dit keer was het anders. Ergens tussen dijk en zee kringelde rook. Een vuurtje. Hoewel van afstand moeilijk te zien, ontwaarde ik een persoon, klein van stuk, gehurkt naast de vlammen. Het zal niet verbazen dat het beeld me intrigeerde. Waarom zou iemand midden op de kwelder een vuurtje stoken? Het getuigde in ieder geval van lef. Het maken van vuur op de kwelder was vast verboden.

Het zit niet in mijn aard de medemens de les te lezen als er in mijn ogen weinig kwaads vloeit uit het handelen. Toch wilde ik er naar toe, nieuwsgierig als ik was naar het waarom. Langzaam liep ik richting het schouwspel. Ik zag dat de stoker, inderdaad klein van postuur, af en toe opstond om rond het vuur te lopen en er iets in te gooien. Ik kwam steeds dichterbij, waardoor steeds meer te zien was. Het was een kleine, tengere vrouw zag ik nu, met lang haar dat tot ver op de rug viel.

Op een afstand van een meter of tien kwamen nog meer details tot me. De persoon bleek een oude vrouw, gehuld in een versleten, viezige jurk van – zo leek het – grof geweven linnen. Ze oogde erg mager; de gebruinde huid zat strak gespannen rondom haar botten en pezen. Uit niets bleek dat ze mijn aanwezigheid had opgemerkt. Ze zat gehurkt, liep rond, en ging weer zitten. Aan mijn hartslag merkte ik dat ik het spannend vond.

Op een meter of vijf van haar verwijderd hoorde ik dat ze heel zacht zong en mompelde, zonder dat ik de exacte woorden kon verstaan. Ik bleef een tijdje staan kijken, ook om haar de gelegenheid te geven mij op te merken. Ze bleef echter haar eigen gang gaan, druk doende het vuur te onderhouden en er af en toe iets in te gooien. Het leek op bladeren en kruiden die ze in het vuur strooide. Bij het aanraken van het vuur ontvlamde het direct – kort en fel.

Ik stapte verder richting het vuur en voelde de hitte. Het hout siste. Ik rook brandend hout, maar ook andere geuren. Weeïg zoet, kruidig en een beetje zuur. Rozemarijn, munt en saffraan. Ik sloot mijn ogen en snoof de geuren op. Mijn hartslag ging snel naar beneden. Nog eens liet ik de geuren binnen, nu diep en vol. De vrouw begon harder te zingen, klagend nu. Ik werd licht in het hoofd, zonder me duizelig te voelen. Het gezang kende nu felle uithalen, tegen het huilen aan. Kleuren maalden rond: bruin en groen, paars en rood, geel en blauw. De geuren tolden in mijn hoofd, zoet, kruidig en zuur.

Mijn hartslag nam plots weer toe en mijn hart bonkte als een diepe basdrum in mijn lijf. Ik opende mijn ogen. De beelden die ik zag waren vreemd. Anders dan eerst. Ze kwamen, zo voelde het, vertraagd binnen. De vrouw was nog steeds zingend bezig met het vuurtje. Een huilerige klaagzang. Maar de kwelder was veranderd. Waarheen ik mijn blik ook wende, zag ik slechts verschroeide aarde.

Op veel plekken kwam rook uit de grond. De geur van zoet, zuur en vuur had plaatsgemaakt voor de zware geur van een net gebluste brand. Ik keek achter me, naar de dijk. Ervoor, aan de kant van de kwelder, stond een koppel schapen. Een stuk of twintig. Roerloos stonden ze daar, het hoofd gebogen. Op de dijk, de ogen gericht op de schapen, een zevental andere dieren. Ik had ze nog nimmer in het echt gezien, maar het beeld was onmiskenbaar. Wolven. Boven de dieren cirkelden vogels. Die herkende ik direct. Bruin met een kale, witte nek. Vale gieren.

Ik voelde de aarde trillen. Licht golven. Een harde knal, alsof een zware houten balk in tweeën brak. Ik rende weg. Richting de dijk, langs de schapen. Ik voelde paniek, ik moest vluchten. Ik zou ten prooi kunnen vallen aan de wolven, maar kon niet helder denken. Met moeite kwam ik op de dijk en ging gevaarlijk snel weer naar beneden, naar mijn fiets.

Van de terugtocht naar huis herinner ik me niets. Blinde angst zal de bewuste waarneming hebben verdrongen. Eenmaal thuis kwam ik weer tot rust. Doodmoe viel ik snel op de bank in slaap. Enkele uren later werd ik weer wakker, brak en broos van de nachtmerrie die ik bij daglicht had beleefd. Ik voelde de behoefte aan frisse lucht en maakte een rondje door de tuin.

Het zien van onze vredig rondscharrelende dieren deed me goed. De kippen, eenden en pauwen leken oneindige cirkels door de tuin te maken, op zoek naar zaad en insect. Roeken krasten en ganzen vlogen over het terrein, van zuid naar noord, ondanks het naderende najaar. Ongewild werd mijn blik echter getrokken naar de opstallen in onze tuin. Gebroken baksteen, uitvallende voegen. Een hardhouten kozijn onder spanning. Een lek raam. Een betonplaat met scheuren, deels verzakt. Stutten of sloop was ons gelukkig bespaard, van versterking is geen sprake. Ik kon alleen maar denken: hoe heeft het ooit zover kunnen komen?

Bert Koster
Middelstum
info@bert-koster.nl
bertkoster1@gmail.com
www.bert-koster.nl
06-51715098
0595-552405
KvK nummer: 57250278
BTW nummer: NL001445322B69