Dat tijdens het werkoverleg de vraag: Is het een idee dat de secretaresses depot-medicatie gaan geven? gesteld wordt, is misschien wel tekenend voor de cultuur en de tijdsgeest.
Van 1996 tot 2009 is in het voormalig natuurmuseum aan de Sint Walburgstraat 9 de afdeling Zorgcoördinatie, het Ambulant Team gevestigd. In een historisch pand, naast de Prinsentuin, voor het Martinikerkhof, onder de rook van de Martinitoren. Centraler kun je niet zitten.
Als bijna-gediplomeerd verpleegkundige heb ik mijn zinnen gezet op een werkplek hier. Ik meld me daarom in 1996 bij de feestelijke opening, tref verpleegkundige W. die achter de tafel met drankjes en hapjes staat, vertel dat ik hier graag wil komen werken waarop W. knikt en zegt: ’Dan ga je de eerst de SPV-opleiding doen, daarna worden wij collega´s.’
Het klinkt me als muziek in de oren. Dit is de club waar ik deel vanuit wil maken. Mannen en vrouwen in weer en wind op pad, met een actieve en positieve benadering. Die creatief moeten zijn, buiten gebaande paden treden in een niet gemakkelijke maar daarom zo belangrijke tak van het vak.
In de jaren negentig krijgt binnen de psychiatrie de ambulantisering gestaag vorm. Opnames worden korter of afgewend, de gedachte is dat de eigen omgeving een gezondere omgeving is, maar dan wel met continuïteit van zorg. Een vaste hulpverlener die betrokken blijft, tijdens en na opname, een spin in het web: de zorgcoördinator.
Ik heb in die periode veel interesse in langdurige zorg en psychosegevoeligheid. Bij een telling blijkt dat bij 90% van de cliënten de diagnose schizofrenie is gesteld, met daaruit voortvloeiend beperkingen op andere levensgebieden. Het is nieuw en daarmee spannend. Het is pionieren, uitproberen wat werkt, met wie je samenwerkt, wat allemaal mag en kan voor het centrale doel: contact maken en houden met kwetsbare mensen.
In een gebouw met uitstraling, met karakter. Hoge ruimtes, okergeel houtwerk, plavuizen in de gangen, plafonds met ornamenten, een hal met fraaie wenteltrap en een ongekende akoestiek. De drietredentrap bij de ingang, de zware houten deur met de Latijnse spreuk van Cicero erboven: ‘Vectigalia nervi rei publicae’, vrij vertaald: ‘Belastingen zijn de levenskracht voor de staat.’
Het centrale kantoor is op de begane grond, met honderden dossiers in zwarte kasten. Kartonnen dossiermappen; het laat zich raden dat er regelmatig eentje op een verkeerde plek is teruggezet. Alles gaat met de pen. Ik hou ervan om handschriften van collega’s te bekijken, sommigen nauwelijks leesbaar, anderen fraai klassiek. Bij een opname is de vraag: wie brengt het dossier naar de kliniek? Ik steek dan mijn vinger op, iets bezorgen op de fiets doe ik graag.
Er is een soort huiskamer met keukentje, hier kom je in de ochtend samen om een kopje koffie te drinken. Er hangt een stratenkaart van Groningen en een whiteboard met aankondigingen, nieuwtjes, een ansichtkaart. De catering wordt verzorgd door cliënten als dagbesteding. Koffie wordt met de hand gezet. Het aanrecht staat altijd vol. Vol zijn ook de asbakken in het gebouw.
Een gemeenschap waar veel kan. Cliënt K., een frêle verschijning maar toch voormalig leeuwentemmer, steekt in de ochtend zijn hoofd om de deur, en vraagt met pretoogjes: ‘Een bakkie koffie?’ In de kelder ligt kleding te wachten op een nieuwe eigenaar. Er is altijd een spijkerbroek of winterjas te vinden, aangeleverd door deze of gene.
Binnen het grote team is er de ADB, de acute deeltijdbehandeling, drie man-vrouw sterk. Zij worden ingezet wanneer intensivering van de zorg nodig is: bij een verhuizing, bij crises, bij het aanleggen van een moestuin. Zij zijn de eersten die een mobieltje krijgen. Een eenvoudige Nokia waar je alleen mee kunt bellen. Dat vinden we heel wat, dat zij een telefoon op zak hebben.
Zenuwcentrum is het secretariaat. Naast de voordeur gezeteld, beslissen zij met een druk op de knop wie zonder sleutel naar binnen mag. Hun takenpakket is zacht uitgedrukt uitgebreid, deze twee dames doen bijna alles, dat verklaart de vraag bovenaan dit schrijven. Van digitalisering is in de beginperiode nauwelijks sprake. Alle telefoontjes komen bij hen binnen. Ze verbinden door naar vaste telefoons in de kantoren. Wat vaak niet lukt: zorgcoördinatoren zijn veel op pad. Wanneer je na een huisbezoek terug bent loop je naar je postvakje. Daar liggen de blauwe notitieblaadjes van de secretaresse met de terugbelverzoeken: de woningbouwvereniging, de zus van een cliënt, de wijkagent.
De secretaresses typen de gedicteerde teksten van de artsen vanaf cassettebandjes, bewaken de droppot, beheren de fietssleutels, regelen de recept-aanvragen. Terwijl de telefoon blijft rinkelen. Omdat zij cliënten als eerste aan de lijn krijgen, is het tevens een screening: ze sussen, ze bemoedigen, ze weten wanneer iets belangrijk is.
De voordeur krijgt geen rust: naast cliënten, netwerkpartners, familieleden, melden zich verdwaalde toeristen (‘Is dit het natuurmuseum?’), verwarde Stadjers niet in zorg bij ons, iemand die bedelt om een shagje, een ander vraagt of hij hier mag bellen of plassen. Ook verstrekken de dames medicatie of weekgeld dat in een bakje ligt te wachten. Met een krabbel krijgt men wat men vraagt, al is zo’n systeem op z’n zachtst gezegd niet waterdicht en ontstaat er gemakkelijk gedoe aan de balie.
Het is geen wonder dat er tijdens het werkoverleg regelmatig het verzoek klinkt: Vanwege overbelasting van het secretariaat alleen met urgente vragen naar ze toe. (En níet: waar liggen de paperclips.)
Het gebouw zit vol leven. Er worden trainingen gegeven, zoals de Liberman-modules, uit Amerika overgewaaide vaardigheidstrainingen waarbij positieve bekrachtiging belangrijk is. Je hoort applaus uit een kamer: na een rollenspel is het gebruikelijk om te klappen als blijk van waardering. Na de laatste bijeenkomst is er gebak.
Er zijn exposities van de creatieve therapie, met feestelijke bijeenkomsten met muziek en een mooi woordje. De lange gangen en hoge ruimtes lenen zich bij uitstek voor kunst. Wanneer er een collega met pensioen gaat mag diegene een schilderij naar keuze uitzoeken. Ook hebben we een intern gedrukt krantje. Ben je naar een leuk symposium geweest of heb je een nieuwe ontwikkeling te melden: schrijven en delen maar.
De jaarlijkse vakantie met cliënten, naar huisjes in Schoorl. Aanvang en vertrek vinden plaats vanuit de Walburgstraat. Er worden familieavonden georganiseerd, familie vindt hier steun bij elkaar. Als collega M. 25 jaar in dienst is, nodigt hij zijn hele caseload uit op zijn feestje en velen geven acte de préséance. Uiteraard vindt dit plaats op nummer 9. Op teamuitjes wordt niet bezuinigd, we beleven een prachtige dag op Schiermonnikoog, op de fiets en op het terras, maar niet voordat eerst twee collega’s een bezoekje vooraf aan het eiland brengen om kritisch te kijken wat geschikte horeca voor ons is.
Vaste prik is iedere derde donderdag van de maand borrelen bij de Drie Uiltjes, honderd meter verderop. Hier wil je beslist bij zijn. Aan de grote tafel bij het raam of zomers in de tuin, met het luiden van de klokken van de Martinikerk op de achtergrond. We bestellen hapjes en biertjes en tappen sterke verhalen. Na twaalven trap ik op het fietsje naar huis, het Damsterdiep is mijn kompas. Op zaterdagavond zijn we een paar keer op stap geweest, starten bij de Uiltjes, swingen in de Peperstraat en eindigen in de Benzinebar of in een karaokebar aan het Schuitendiep.
Wanneer er een collega of arts-assistent afscheid neemt gaan we uit eten, vullen een doos met cadeautjes, bedenken een toepasselijk lied waarbij alleen de voorpret al genoeg is. Bij het dankwoord van de vertrekker is er niet een zelden een traan en een trillende lip ten teken hoe bijzonder de periode aan de Walburgstraat is geweest.
Op vrijdagmiddagen haal ik loempia’s in de Ebbingestraat, na eerst met de pet te zijn rondgegaan. Als collega G. herstellende is van een meniscusoperatie, thuis op het Boterdiep, krijgt hij uiteraard huisbezoek met een loempia, het ligt immers op de route.
Hij is van zijn fiets gekukeld, pal voor het Museum als hij een stoeprandje raakt en zijn evenwicht verliest. Ik fiets samen met U., leerling-verpleegkundige, achter hem, G. is haar werkbegeleider. Hij is ‘raar’ terechtgekomen, en er zit niets anders op dan de brancard uit de kamer van M. te halen, en hem zo ons gebouw binnen te loodsen. U. zou hier later over zeggen: ‘Van mijn leerlingenperiode op het Museum heeft dit voorval de meeste indruk op mij gemaakt.’
In de binnenstad is het nooit saai. Fietsendieven screenen met een snelle blik of de tweewielers die tegen het pand staan, op slot staan. Niet altijd ondervindt collega A.. Van een andere orde is dat er een keer een fiets naar binnen wordt gegooid, waar op dat moment vergaderd wordt. Diezelfde A. hierover: ‘Met mijn reactiesnelheid zat het wel goed. Ik zat direct onder de tafel met mijn kopje koffie nog in de hand.’
Ik ben een twintiger als ik er begin. Een periode in je leven waar je als beginnend beroepsbeoefenaar extra ontvankelijk bent voor wat er om je heen gebeurt. Ik heb er enorm veel geleerd, een basis gelegd voor hoe ik graag werk en met mensen omga. Ik leer er luisteren en geduld opbrengen (blijven aanbellen of contact via de brievenbus) en goed kijken.
Uiteraard is het niet alleen hosanna. Het werk is solistisch, in je eentje op pad voelt soms eenzaam. Er zijn situaties die je aangrijpen of een machteloos gevoel geven. Het kon lastig zijn, kloppen je inschattingen? Spannend vind ik het ook wanneer ik iets inbreng in het team of voorzitter ben tijdens een zorgconferentie. Met alle betrokkenen om tafel en plan de campagne maken. Alle genodigden, waaronder huisartsen, komen keurig opdraven. Als ik na afloop in de spiegel kijk, heb ik er rode wangen van.
Waar samengewerkt wordt is automatisch gedoe. Wie doet wat, wie doet iets niet. Waarom staat die afwas daar, waarom is de bezetting op de vrijdag zo mager, waarom zijn de zorgplannen nog steeds niet in orde? Maar ook: lief en leed delen in een intense periode. Je collega’s voelen als familie, bij hen kun je je perikeltjes kwijt. Of zoals M. het zei: ‘Het mooie van deze werkplek is dat we zelf allemaal ook wat hebben.’
Van alle cliënten die ik mag begeleiden blijft er een me voorgoed bij. Een jongeman met autisme en psychosegevoeligheid die nare ervaringen heeft door zijn gedwongen opnames. Er is een klik maar ook weerstand bij hem, hij vindt het niet prettig om in een GGz-gebouw af te spreken. We worden het eens over een alternatieve plek om bij te praten.
Dertien jaar lang spreken we eens in de zes weken af in de McDonald’s in de Herestraat. Dat zoiets kan is voor hem een groot blijk van vertrouwen. Hij vertelt over zijn moeder, zijn racefiets en dat hij ooit een fietstocht naar Assen wil maken. We zitten iedere keer aan hetzelfde tafeltje, op de benedenverdieping, bestellen alle keren een Big Mac menu, hij cola met weinig ijsklontjes, ik extra saus bij de frietjes.
Er volgt een periode met veel veranderingen. De gulden wordt de euro. Er komt een rookverbod. GGz Groningen wordt Lentis. De digitalisering neemt een grote vlucht: de papieren dossiers worden vervangen door het elektronisch patiëntendossier. We krijgen allemaal een mobiel op zak en later een smartphone. Grote verandering is de wet op de marktwerking in de zorg, in 2006. De zorgverzekeraar wordt een belangrijke speler. Vanaf dan moeten we productie draaien. Contacten registreren met codes, je productie wordt belangrijk gevonden, er komt een productienorm.
Zorgcoördinatie verandert in FACT. Het solistische contact dat eerder als kostbaar wordt gezien, blijkt in de praktijk ook kwetsbaar, moeilijk overdraagbaar bij uitval of ingewikkeldheden. Bij FACT geldt het principe van de shared caseload, meer gezamenlijk opereren. Doordat de volwassenenzorg anders georganiseerd wordt verandert ook onze doelgroep, deze vervloeit.
We beginnen met een gezamenlijk ochtendoverleg, met de blik op het FACT-bord. Sommigen ervaren door de productiedruk het gevoel verantwoording af te moeten leggen en minder vrijheid te hebben. Er waait een andere wind. Ook de samenstelling van de teams verandert. De psycholoog krijgt meer uren, de verpleegkundig specialist doet zijn intrede. Er wordt meer ingezet op behandeling. Er vindt uitbreiding van de FACT-teams plaats, uiteindelijk worden het er zes.
Het gerucht dat Lentis wil stoppen met het huren van Walburgstraat nummer 9 blijkt waarheid. Alle FACT-teams bij elkaar op de Hereweg is organisatorisch beter aan te sturen en mogelijk ook goedkoper. Centraliseren derhalve. Om zeven jaar later weer te decentraliseren: het wordt opnieuw belangrijk gevonden dat de teams zitting nemen in de wijk waar de cliënten wonen. En over zeven of tien jaar?
Niets is voor eeuwig, alles is tijdelijk.
In 1916-1917 bouwt de gemeente het pand voor het rijk, ‘een gebouw ten behoeve van den dienst, der indirecte belastingen, hetwelk het rijk zal huren voor veertig jaren’. Architect is Jan Anthony Mulock Houwer, hij maakt een ontwerp in een stijl die door architecten ‘redegevend’ wordt genoemd en doet denken aan een mengvorm van neo-gotiek en neo-renaissance. Op de eerste verdieping is een woning voor de conciërge.
In 1937 verhuizen de rijksbelastingen. Het bureau voor werkverschaffing, armenzorg en steun neemt zijn intrek. Het bureau wordt ook wel als Sociale Zaken aangeduid en blijft hier tot 1961. Het Noordelijk Scheepvaartmuseum, wordt de nieuwe gebruiker van de begane grond. De in ruimtenood verkerende politie zit tot 1971, als het nieuwe hoofdbureau klaar is, op de eerste verdieping. Na vertrek van het Scheepvaartmuseum is het pand nog zestien jaar Natuurmuseum.
Vandaag de dag zit er studentenhuisvesting naar het schijnt. Er is behoorlijk verbouwd, de hoge kamers hebben een vide gekregen, om een slaapplek te creëren. Als ik erlangs fiets heb ik de neiging om naar het gebouw te knikken of te zwaaien. Als soort dankjewel, voor een onvergetelijke werkperiode. Maar wie verwacht ik dat dat er terugzwaait?