Het is de vijfde keer dat ik een column mag schrijven voor Bert. Als ik de eerste vier teruglees valt me op dat ik het vaak heb over gehechtheid, waarin een zekere nostalgie schuilt. Die weemoed heb ik nu eenmaal, omziende in verwondering, en raakt ook mijn beroep als historicus, maar is het sterkst als ik het heb over mijn geliefde Hunsingo en de Wadden.
Nu ik dit stukje tik, zit ik in onze tent op Schier, waar we een seizoenplaats hebben, en heb ik al een stevige wandeling achter de rug over een vrijwel leeg strand en door de bossen waar ik niemand tegenkwam. Nu was ik al vroeg op pad, maar het gaat me om de rust die ik hier ervaar, het ontbreken van allerlei “stressoren” en, gelukkig maar, van een overspannen badplaatscultuur die je elders langs de kust vaak aantreft. Houden zo!
Maar mijn stukjes zijn niet alleen nostalgisch, ze zijn in de onderlaag ook politiek. Ik begon die te schrijven als postbode-politicus, geworteld in de ogenschijnlijk hechte Winsumer gemeenschap. Al post bestellende zag ik echter dat er achter menige voordeur ook ellende en eenzaamheid schuilen.
Het sterkte me in mijn idealen die nog altijd draaien om de “spreiding van inkomen, kennis en macht” en om het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Solidariteit en betrokkenheid, ook van mensen onder elkaar, zijn niet vanzelfsprekend en moeten steeds weer bevochten worden.
En de staat van een samenleving lees je af aan de staat van de publieke voorzieningen, van beschikbaarheid van goed onderwijs en zorg, van opvang en ondersteuning. Hoewel ik dan de gevolgen van de kaalslag in het publieke domein zag, werd ik als postbode niet cynisch, maar wel scherper als het om mijn idealen gaat.
Inmiddels ben ik geen postbode en ook bijna geen politicus meer. In maart neem ik afscheid van de Provinciale Staten. In die bijna 12 jaar heb ik de politiek ontzettend achteruit zien gaan. Van debat zijn we beland in een voortdurende zendtijd voor politieke partijen (en steeds meer eenlingen die zichzelf als zodanig beschouwen, al vertegenwoordigen zij dan vooral zichzelf).
Als degelijke sociaaldemocraat ben ik gehecht aan stevig bestuur vanuit visie en een betrouwbare overheid die de voorwaarden voor een rechtvaardige samenleving overeind houdt. Maar ik hecht ook aan goede verhoudingen in het onderlinge verkeer in de politiek, ik houd van het politieke spel als het fair wordt gespeeld en sta op een respectvolle omgang met de onderlinge verschillen die in een democratie alle ruimte moeten krijgen.
Ruimte gaat altijd om grenzen en in het publieke debat moet je die van anderen respecteren, wil je je morele grenzen niet voorbij gaan. Respect eis je niet, respect toon je. Alleen zo kun je elkaar mores leren. Graag met wat humor en zelfspot.
En ik heb als historicus in het openbaar bestuur geleerd dat idealen en grote veranderingen, hoe gewenst ook, slechts in kleine stappen kunnen worden bereikt. Dat vergt lange lijnen van ontwikkeling die dwars door generaties moet worden volgehouden. Dat verhoudt zich slecht met de instant cultuur die zich van ons meester lijkt te hebben gemaakt: aan elke verontwaardigd geuite eis moet meteen worden voldaan.
De grote opgaven waarvoor we staan, vergen een doorwrochte visie en de moed om die ondanks forse weerstanden door te zetten. Niet door die weerstanden te negeren, maar door die ernstig te nemen als angst voor verandering en verlies. Durf dan in het debat duidelijk te maken dat angst altijd een slechte raadgever is. Erken dat bange mensen om duidelijkheid, openheid en eerlijkheid vragen als het om hun zorgen gaat. Pas al je die ernstig neemt en rust schept, komt er de ruimte om te veranderen, al vergt dat stug ploeteren, wil je dan tot consensus komen.
Geen consensus zonder onderhandelen. Ja, ook met de boeren. Zijn we die kunst verleerd? Gelukkig niet, want in de smalle marges van de democratie gebeurt dat gewoon nog. Afgelopen vrijdag mocht ik onderdeel zijn van CAO-onderhandelingen in een snelweghotel bij Bunnik. Voor de Provinciale medewerkers.
Ik ben daarbij op onnavolgbare wijze in de delegatie van de werkgevers beland, maar dan weer namens de Staten van de 12 provincies, die formeel de baas zijn van de griffiemedewerkers die alle Statenleden ondersteunen. Op bijgaande foto kunt u zien dat het gezelschap onderhandelaars opgelucht kijkt, er is witte rook, al was het soms kantje boord en leek het soms op een tangbevalling.
Een inspannend en mooi proces, waaraan door velen al een jaar achter de schermen is gewerkt, via het wisselen van ideeën en het open onderzoeken van veranderingen, via wat dan “cocreatie” is gaan heten. Vergeet dat woord maar: het is samenwerken bij het vinden van slimme oplossingen die om creatief denken en handelen vragen.
Afgelopen vrijdag kwam het dan op ouderwets “polderen” aan: het ging om centen en procenten in de loonontwikkeling, inclusiviteit op de werkvloer, over keuzevrijheid bij feestdagen en verlof bij lief en leed, ruimte voor diegenen die in eigen tempo en maatvoering hun gewaardeerde inzet leveren, voor duurzaamheid in het werk, ook bij het thuiswerken en in het woon-werkverkeer, via eerlijke compensatie van lasten en het kunnen nemen van zelfverantwoordelijkheid.
Een CAO die bij de tijd is, bereikt door een respectvolle omgang met elkaar en een open verstandhouding, waarin verschillen niet worden weggepoetst, maar juist ten volle worden (h)erkend. Dan pas kun je echt onderhandelen én een compromis bereiken. En dat kwam er, uiteindelijk alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, omdat we zonder akkoord niet naar huis durfden.
Zo hoort het te zijn. Een verademing na al dat geroeptoeter vanuit het onwrikbare eigen “gelijk” dat nu de politieke en maatschappelijke “debatten” domineert. Als Hunsingo-er blijf ik oprecht gehecht aan de polder.