Zondag jl. was daar weer de Eeuwigheidszondag, de laatste zondag van het kerkelijk jaar. De zondag waarin de gemeenteleden die ons als PKN-gemeente Middelstum in de afgelopen 365 dagen zijn ontvallen, werden herdacht. Als altijd een waardevolle dienst vol herinnering, terugdenken en hopelijk troostvolle woorden en gebaren. Waarbij voor elk overleden gemeentelid, na het noemen van de naam, een kaarsje gebrand wordt. Indien mogelijk door een betrokken familielid, anders door de ouderling of diaken van dienst.
Eeuwigheidszondag is een dienst die ik altijd bij probeer te wonen. Deels om mee te herdenken en te rouwen maar ook voor mijn eigen overdenking. De laatste jaren komt het steeds vaker voor dat ook mijn ogen vochtig beginnen te worden. Zo ook deze dienst. Mede ingegeven doordat een naaste familielid werd herdacht. En dan komt alles nog net even dichterbij.
Eeuwigheidszondag is ook bij uitstek geschikt voor de maand november, bedenk ik mij als ik met een mondkapje getooid het kerkgebouw betreed. De maand waarbij de herfst glorieert en de boompjes steeds meer moeite hebben om hun blad te behouden. Die vervolgens langzaam maar zeker (ver)vallen en meegaan in het afbraakproces. Wat ik dit jaar een opvallend feit vond was dat er deze zondag ‘maar’ zes namen genoemd werden waar dit normaliter vaak meer dan tien zijn. Het gevolg van de ontkerkelijking of hebben we gewoon ‘geluk’ gehad als gemeente? Nog zo’n vraag waar ik nog even mee worstelde.
Maar eigenlijk is het een vraag van niks natuurlijk wanneer het je eigen dierbare betreft. Dan maakt de hoeveelheid genoemde namen niet uit want die ene naam springt er voor jezelf toch bovenuit. Waarbij je misschien wel troost kunt ervaren door het contact en het samenzijn met lotgenoten. Door het geringe aantal kan ik echter een aantal dagen na deze zondag nog wel de namen voor de geest halen.
Zo overleed op de laatste dag van het vorige jaar broeder Huizinga, ons beminnelijk erelid van de voetbalvereniging. Waarna de naam volgde van het oudste gemeentelid dat ons ontviel in de leeftijd van negentig jaar. Een gezegende leeftijd en als buitenstaander denk je dan al snel aan een voltooid leven. Daar zou je best vrede mee kunnen hebben maar het gemis is er wel degelijk natuurlijk.
Zwager Marten, de volgende in de namenrij, mocht slechts 63 jaar worden. Na vijf jaar kwam er voor hem en zijn familie een eind aan de strijd die niet te winnen viel. Een oneerlijke strijd die hij op zijn manier aanging. Moeke, vrouw (en zus) en dochter (en nicht) kwamen naar voren om een kaarsje te branden. Dik een half jaar is hun lieve en immer levenslustige zoon, man en vader er al niet meer maar ergens vermoed ik dat het gemis alleen maar groter wordt, zeker nu het eind van het jaar nadert. Hun verdriet kwam net iets harder binnen omdat het ergens ook zo dichtbij komt.
Vervolgens werd de vader van een kersvers ploeggenoot herdacht. Een begin zeventiger, ook nog niet zo heel oud inderdaad. Maar nog altijd bijna twintig jaar ouder dan Marcel wiens overlijden als een donderslag bij heldere hemel kwam. Wat een impact had dat zeg, op de naaste familie en de vriendenkring, maar ook voor ons al dorp en gemeenschap. ‘Old soldiers never die’, zo zei ik decennia geleden vaak gekscherend tegen hem toen we wel eens gezamenlijk op stap gingen. Die mooie herinneringen blijven zeker maar ‘You never walk alone’ is vast een veel mooiere nagedachtenis, gevolgd door het duimpje omhoog.
De laatste in de rij namen was een oud-dorpsgenoot uit de tijd dat ik in Westerwijtwerd opgroeide. Zij woonde het verst achter de kerk tegen het ‘Wietwerder Moar’ aan. Ver in de tachtig, toch ook een gezegende leeftijd. Zes kaarsjes gaven licht inmiddels, er was nog eentje over. Dit jaar was er door de coronamaatregelen wederom niet de mogelijkheid voor gemeenteleden om naar voren te komen om hun gestorven dierbaren te herdenken. Maar de laatste kaars die ontstoken werd, was voor hen en dus eigenlijk voor ons allemaal. Gevolgd door een stil moment waarin ik nog even terugdacht aan moeke maar bijvoorbeeld ook aan leeftijdsgenoot Fred die ook plotsklaps overleed.
Links en rechts kwamen de tranen. ‘Echte mannen huilen niet’, dacht ik nog, maar toch pinkte ik een klein traantje weg die het lukte om de vochtige ogen te verlaten. De vergankelijkheid des levens diende zich deze dienst in alle hevigheid aan en daarbij de onontkoombare levensvraag hoelang je zelf nog hebt. Elk jaar tijdens deze dienst komt het besef dat het in elk geval 365 dagen minder zijn geworden dan een jaar eerder. Maar ergens is daar gelukkig ook altijd nog de gedachte, ‘We’ll meet again’…..