Een late roos in de berm. Ik sta op de Korrewegbrug. Halverwege is een bordje opgehangen, handgeschreven in blokletters een gedicht van Gerrit Krol. Krol die op deze plek opgroeide. Aan de voet mijn middelbare school, het Wessel. Dertig jaar geleden de deur hier dichtgetrokken. Hij ging weer open toen de zoons erheen togen. Geen schooltassen maar rugzakken, andere kapsels, het gebouw een likje verf. Vloerbedekking werd linoleum. ‘De kelder’ dicht, komst van een pannakooi.
Toen ze in de bovenbouw op reis gingen naar Krakau en Normandië stonden drie docenten van destijds te zwaaien toen de bus vertrok. En ik zag Joke. Ze gaf mij in die jaren gym en begeleidde nu een zoon bij het profielwerkstuk. Geen trainingspak maar een rok. Het haar wat langer. Maar haar gezicht was niks veranderd.
Tussen het kanaal en de school het gravel van Tennisvereniging van Starkenborgh. Klasgenoot Reinder verkoos in de vierde klas tennistraining boven Aardrijkskunde. We konden hem bijna zien spelen. Tussen de brug en de Ulgersmaweg een wat rommelig veldje. Bosschages die nauwelijks het woord bomen verdienen, een paar pony’s die op deze regendag treurig ogen, in de hoek een paardentrailer.
Over het kanaal de Indische Buurt. Waar nu geheid en gehamerd wordt (‘sociale huurwoningen’), stond toen de Sociale Academie waar ik een jaarlang les kreeg. Gebouw met het aura van een zwembad. Betegelde lange gangen, hoge ramen, lichte sfeer. Een ouder echtpaar bestierde de kantine, er was verse uiensoep, hier ging je in subgroepjes uiteen. We hadden het vak opbouwwerk en ‘hoe organiseer je een demonstratie.’ Een lerares kwam op haar paard naar school.
De Oude Wijken waar ik werkte en me op mijn plek voelde. Indische Buurt, Korrewegwijk, De Hoogte, Oosterparkwijk. Collega Harry die het ochtendoverleg steevast eindigde met het citaat uit Hill Street Blues: ‘Let’s be carefull out there.’
Immer alert zijn op de Korreweg. Rinkelende fietsbellen, rotondes met wel of geen voorrang krijgen, uit het niets een kwaaie blik. Drie joelende studentenmeisjes op één opoefiets, de voorste spriet zit opgevouwen in een krat. Er schuilt respect in mijn glimlach; ik ben van het voorzichtige soort, maar zulke meisjes durven alles. De Korreweg als poort naar de binnenstad.
De keren dat ik bijna vloog, de fietsbanden vol met wind. Donderdagmiddag richting vijven. Over de Korreweg naar de Ebbingestraat. Werkweek afsluiten bij Café de Drie Uiltjes, met lekkere muziek, biertjes en sterke verhalen. De lucht blauw van de rook.
Die ene keer dat er op het werk gemobiliseerd moest worden vond ik mezelf plotseling terug in Groningen-Zuid. Terwijl ik voelde: ik hoor hier niet. Het is te ver. Te ver van huis. Ik ben een vrouw van het Noordoosten van de stad.
Gelukkig ben ik terug. De Korreweg voelt als thuiskomen.