Dat het de reden was om destijds te kiezen voor ambulant werken, voert te ver. Een fraaie bijvangst was het zeker. Wonen in een dorp, werken in de stad, de vrijheid van op het fietsje naar je werk. En dan vervolgens ook nog mogen trappen van adres naar adres. Zo leer je Groningen op je duimpje kennen.
Mijn geluk zit in fietsen in alle jaargetijden, met alle weertypes, met allerlei gemoedstoestanden. De grauwe novemberdagen, de witte wereld in februari, en als soort van beloning voor het zwoegen en tegenwind is daar mijn lievelingsmaand mei. Eindelijk met zonder jas, zon op het gezicht, door een zee vol fluitenkruid.
Mijn fiets is mijn vriend. Een zwarte Gazelle, met ligstuur. Een gewone fiets. Dat betekent dat je de ganse dag wordt ingehaald door E-bikes. Waren het vijf jaar geleden ouderen, nu zijn het ook de brugklassers. Of jongens met een rugzak van de sportstroomafdeling. Ingehaald worden door een oud rammelend brikje, ook dat komt voor.
Mijn omgeving weet niet beter. Alles op de fiets. Paar jaar geleden, code rood, de fietspaden met kruiend ijs. Ik had de mannen thuis beloofd verstandig te zijn en met de bus te gaan. Op de stalen ros glibberend naar de bushalte. Ultra-traag tempo. Sneeuwvlokken. Snijdende kou. Maar warempel, ik had grip. Niks met de bus. Op het fietsje lángs de bushalte en naar de Hereweg trappen. Blij en trots gevoel toen ik – ruim te laat, maar toch – de deur van het vergaderzaaltje opengooide, de wangen paars, ijspegels in het haar en goedemorgen riep.
Ik voer felle discussies over dit onderwerp met collega’s. Zoals met Wim. ’s Ochtends, bij de koffiecorner. Eerst woonde hij in Gasselte. Ik begrijp dat dit geen fietsafstand is. Hij verhuisde naar Harkstede. Ik weet nog goed hoe hij naar me toekwam met de woorden: ‘Dan ga ik ook een keer op de fiets Ursula.’ Maar wat er ook gebeurde: Wim bleef met de auto komen. Ik sprak hem erop aan, dit was niet onze afspraak. Hij wachtte op goed weer was zijn reactie. Ik zei dat dit niet kan. Fietsen met mooi weer dien je te verdienen, door het ook met regen en tegenwind te doen. Wim vond dat ‘grote flauwekul Ursula.’
Ander memorabel moment. (Laat ik beginnen te zeggen dat het met de bewoner helemaal goed is gekomen die middag.) Met twee wijkagenten ga ik een woning binnen. Ik wacht vooraf op ze met de tweewieler in de hand, tussen twee portiekflats in de Indische Buurt. Het is voorjaar, de magnolia’s vol in bloei. De bewoner is langere tijd niet gesignaleerd, er is zorg om hem. Ik voel de spanning van wat gaat komen. Daar komt de eerste agent aangelopen. In uniform. Nico van bureau Korreweg. Na de eerste begroeting is zijn openingszin: ‘Wat heb jij ja een mooie fiets.’
Weg alle spanning. Hij had niks beters kunnen zeggen.