Ik heb blijkbaar een bijzondere interesse voor ingewikkelde woorden. Woorden die deftig klinken, maar in de praktijk heel plat blijken te zijn. Zo kreeg ik van de conrector op de middelbare school ooit de term ‘recidivist’ toegeworpen toen ik me weer eens moest melden nadat ik uit de les Frans was verwijderd. Na een stevige reprimande kreeg ik als boetedoening een opstel over het woord recidivist. De inhoud van het opstel ben ik vergeten, de limerick die ik erin opnam is me wel bijgebleven:
Een vierdejaars recidivist
Heeft laatst weer eens een les Frans gemist
Want jassengegooi
Vond mevrouw niet zo mooi
Dus lag hij er uit, voor hij het wist.
Heliocentrisme vind ik ook zo’n prachtig woord. Helaas weet ik nog niet precies wat het betekent, maar het klinkt gewoon vrolijk. Ik word er dus blij van, en naar ik begrepen heb de bijtjes ook.
Een ander mooi woord kwam op mijn pad in de zoektocht naar een nieuwe tuin. Of eigenlijk naar de oude. Want nu de verbouwing van Gronings Hoop is afgerond en de braggel uit de gebaggerde gracht na een jaar is opgedroogd, kunnen we nadenken over de inrichting van de tuin. In onze zoektocht kwamen we uit bij Landschapsbeheer Groningen, die een project uitvoert voor het herstel van oude boerenerven. De betreffende projectleider die onze tuin komt bekijken blijkt een oud-Middelstumer te zijn, die veel verstand heeft van de historische functie van het boerenerf. En zo maken we kennis met begrippen als slingertuin, koopmanskant en de functie van houtsingels.
Aangestoken door het enthousiaste verhaal duiken we in ons nieuwe project: de slingertuin. Het Erfgoedloket Groningen organiseert een online erfgoedfair, met een workshop over ‘Tuinen bij historische woningen’. Zo komt het dat we op een zonnige donderdagmiddag achter onze laptop zitten te kijken naar inspirerende voorbeelden van een historisch-landschapsarchitect. Zelfs de prachtige slingertuin van Villa Mentheda komt in het verhaal voorbij, met een foto van de oude tuinman. We zijn helemaal om; de slingertuin moet het worden.
Terug naar mijn fascinatie voor moeilijke woorden. Op de erfgoedfair worden meer workshops gegeven. Ons oog valt op ‘Historische Maaltijden’ en we klikken op de link om mee te doen. We maken ons op voor een smakelijke presentatie over traditionele poffert, oma’s krentjebrij, spekdikken uit Onstwedde en appeltaart van Groninger Kroon.
Niets blijkt minder waar: een jonge promovenda van de RUG opent voor ons de deur naar een geheel nieuwe wereld: de Archeobotanie. Ja echt, het bestaat.
Ik vraag me af op welke vacatures je reageert als je een ervaren archeobotanicus bent, maar dat terzijde. Ook hier blijkt het prachtige Neerlandisch platter dan het lijkt. Want historisch wetenschappelijk onderzoek naar de oorsprong van onze Groninger voedselcultuur blijkt in de praktijk neer te komen op het graven met een theelepel in oude Groninger beerputten. En daar kun je blijkbaar jaren zoet mee zijn en over publiceren.
Krijgen we dan helemaal geen smakelijke recepten voorgeschoteld van onze gedreven Archeobotanicus? Jazeker, want in haar promotieonderzoek heeft ze ook het ontstaan van recepten en kookboeken onderzocht. En zo komen we toch uit bij een oeroude en oerbekende Groninger delicatesse:
Een half maat meel, 1/4 lt melk (of evenzoveel men nog beroeren kan), 3 eijers, een kwart loot caneel, 1 ½ lepel vol soete gest. Een weinig laten rijsen in een grot en met een kwart liter logstals vet van die koe, en als het ander beslagen is, dan in’t beslag gedaan, het moet met rijsen.
Platter dan plat: vanavond eten we pannenkoeken.