We hadden de liefde bedreven, niet een keer, maar twee keer, zoals gebruikelijk wanneer je samen een paar dagen op pad bent. Havenstad Hamburg, dinsdagavond begin april. Zon op het terras, aanzwellende geluiden van supporters in de binnenstad, Raster-bier, binnenlokkers bij sex-shops. Naast me een FC Köln-supporter, hij legt uit dat deze club zijn geheime liefde is. Op brede stoepen bedelaars, houden een bord vast, liggen te slapen, veren op. Naast een zwervershoofd een vaasje met narcissen en het geldbakje open. Veel zwart en spijkerstof op straat en stalen lichaamsversieringen.
Hotelletje aan de rand van de Reeperbahn, The Read Light District, an die Friedrichstraße. Centrum als gedoogzone; drinkende en snuivende groepen mannen op straat of in hun eentje, plastic tas in de hand, kapotte schoenen, haastige ogen, eenzaam als honden. Openbare verkoop van lege flessen. Belofte van berucht nachtleven met betaalde liefde, liefde van plastic. Trapjes naar beneden naar minibarretjes, overdag met tralies, linkse punkmuziek, sfeer van underground. Galerieën, kunst op straat, graffiti, smeltkroes.
Ooit met vriendin in deze stad en pret om het vertier, nu ongemakkelijk gevoel. In principe een no go area voor een vrouw van de akkers. Gezang uit een lagere school, kleuters spelen in afgezette stukjes groen, juffen en moeders ruimen eerst de troep op. In principe een no go area voor een kleuter. Bij terugkeer naar het hotel staan er telkens vier vrouwen in latex catsuits. Alles aan hen is gladgestreken en opgevuld. Aan weerskanten twee heren, bij hen is alles opgeblazen, met monden zonder lippen, heen en weer schietende pupillen en blik op het scherm voor een digitaal shot. Je voelt aan je DNA dat het zaak is om dóór te lopen.
FC St. Pauli gegen Sandhausen. Uitverkocht huis, dertigduizend zielsverwanten in de alternatieve voetbaltempel Millerntor. Langgekoesterde wens. Idealistisch voetbalvolkje, against modern voetbal, steunen goede doelen. Bestickerde holen met merchandising. T-shirts, hoody’s, vlaggen met het clublogo Totenköpf overheersen op het plein voor het stadion. Fanklubs über die ganze Welt, de club leeft. Lachende gezichten, zachtmoedige sfeer, langzame wereld. Plekkie schuin achter de goal, tegenover de ultra’s an die Nordtribüne. Ze springen en vormen een verticale golf.
Aanstekelijke gezangen klinken, negentig minuten, onvoorwaardelijke trouw. Het voetbal is matig, publiek tevreden bij ieder schot naar voren. Een enkele vlag en een enkeling draagt het clubshirt, vooral veel bruin-zwart. Bijna onderaan in de 2. Bundesliga. Voor me een knul met een joint, formaat banketstaaf. In het veld een angstige nummer negen, zonder vertrouwen, ‘het lijkt wel of ze bang zijn om te verliezen’, zegt mijn reisgenoot. 0-0.
Vier dagen eerder Cambuur tegen Emmen. Lopend naar het stadion, autootje dichtbij gezet. Niets mooier dan een vrijdagavondderby. Volksbuurt met vermoedelijk jaren dertig woninkjes. Voorjaar in de lucht; magnolia’s knappen open, krijsende roeken. Blauw-paarse hemel, toppen van beukenbomen torenen boven het stadion uit. Voetbal niet als oppervlakkig vermaak maar als noodzaak, vast onderdeel in het bestaan, iets dat moet. Geen dweilorkestjes, folklore of poespas, maar basic en ingetogen, iets dat ten diepste in het hart wordt beleefd. Meer tweetallen dan grote families (zoals onder de rivieren).
Lonkend oog naar harde kern. Hier juist hórizontale bewegingen, dansende aanhangers van links naar rechts en weer terug. Twee helften onophoudelijke support. Engelse ambiance gecreëerd door Liwwadders. Achter ons twee veertien- of vijftienjarige jongens. Ze schreeuwen ‘Barto!’ Martijn Barto loopt warm, hij hoort ze, hij zwaait. Hij valt in (maakt direct oorlog in de zestienmeter, echte nummer negen). Scoort met een intikker. Het blijft bij die ene goal maar voelt als 4-3.
Warm déjà vu moment wanneer we het supporterscafé aan de overkant binnenschuifelen. Dat ik begin jaren negentig een winter lang met de OV-jaarkaart met vriendin met het boemeltje naar Leeuwarden toog, met als doel de Doelesteeg. Om vijf uur piekuur, zes fluitjes wegtikken. Van Nelle shagjes draaien aan de bar. Portie bitterballen. Lage plafonds, ronde barretjes, lekker donker – zelfde sfeer als dit café – schooltassen (‘pukkels’) in de hoek geworpen.
Luisteren naar Tainted Love (Soft Cell) en Slave To Love van Bryan Ferry (waarover eentje zei: ‘In principe wijvenmuziek, maar wel móóie wijvenmuziek’). Dat ik thuis had gevraagd een vervolgopleidinkje te mogen doen in deze hoofdstad: ‘sociaal-cultureel werk’, in de stad die ik ‘interessant’ noemde. Maar er klonk: ‘Dat mot mor nait.’
Amper thuis uit Hamburg belde ik mijn moeder. Ik had willen beschrijven hoe de stad was, het harde leven, maar ook de zachte kant, in en rondom het stadion. Maar ik deed verslag op z’n Gronings, in twee zinnen, en hoorde mezelf zeggen: hotel met goeie bedden en het ontbijt was royaal – of zei ik het andersom: een royaal bed en een goed ontbijt?