Als ik nu door de vertrekken dwaal, mijn ogen sluit en de geur van dit oude huis opsnuif, ben ik weer dat meisje van 10. Ik sta op het schoolplein, vlakbij. De handen houd ik over mijn oren om de oorverdovende geluiden en overweldigende kinderen buiten te sluiten. Ik sluip het plein af, klim over het houten hek, ren het weitje met de schapen over, door de droge sloot en dan ben ik er. Ik sta amper in de tuin, of de achterdeur gaat open. Ik zie haar staan, een kleine ronde vrouw met korte bruine krullen. Ze draagt een bloemetjesjurk met een schort erover, de mouwen spannen om haar armen die ze ferm in haar zij zet terwijl ze de tuin afspeurt naar de indringer. Als ze mij ziet, opent haar lieve gezicht in een enorme glimlach met de uitnodiging om binnen te komen. Ik ren naar haar toe en nestel me in haar armen, en hoop dat ze me nooit los zal laten. De drukte op het schoolplein is vergeten en er wordt met geen woord gerept over het feit dat ik op school behoor te zijn. We lopen samen naar binnen waar het ruikt naar stoofvlees, boenwas en nog iets wat ik niet thuis kan brengen, maar me nog steeds een vertrouwd gevoel geeft. Ik zit aan de keukentafel met een dropje en een pepermuntje in mijn mond, want dat is ja zo lekker. Ze komen uit de glazen potten in de kast achter mij. Ik kijk toe hoe ze aan het aanrecht staat, de hele tijd in beweging. Haar handen zijn druk in de weer met het schillen van de aardappelen terwijl ze aan het praten is. Het gaat nergens over, maar ik luister graag naar haar stem en lach. Haar schaterende lach is altijd door dat hele huis te horen.
Ik heb geluk, hij komt binnen, net terug uit het schuurtje, om te pauzeren met een kopje koffie. Hij draagt een oude bruine corduroy broek, opgehouden met bretels, en een dun geruit overhemd, waarvan de mouwen zijn opgekruld tot net onder zijn ellebogen. Hij heeft sterke onderarmen door het vele bewerken van hout, dat hij zo goed kan. Hij ruikt zelfs altijd een beetje naar dat hout. Hij vraagt om een kopje koffie en gaat zitten aan de tafel. Achter hem het rolbureautje waarin de bijbel, met een geborduurde omslag, onder in de lade ligt. Als ik bij ze kom eten, leest hij er altijd even uit. Nu leest hij de krant, en af en toe knikt of mompelt hij wat als reactie op haar gerebbel. Onverstoorbare rust, een symbiotische eenheid.
Ik loop de woonkamer in. Meteen links naast de zwarte marmeren schouw haar stoel waarin ik haar zo kan uittekenen met ronde rode wangen, pretogen en een intense tevredenheid. Zijn stoel aan de andere kant bij het raam, het kleine tafeltje met zijn puzzelboeken ervoor. Bij het andere raam het bruine buikkastje met haar schatten, die we zo vaak samen bekeken. Vele zondagen heb ik daar kunnen genieten. Zij met haar verhalen, hij met zijn bril op, worstelend met een woord van 5 letters, onderwijl nippend van zijn jenever met een schepje suiker. Ik laat mijn handen over het behang glijden en voel de ribbels van lucht eronder. Zou de notaris die hier ooit heeft gewoond, het ook zo gezellig hebben gehad? Of was het koude kak met uiterlijk vertoon.
Ik open mijn ogen en ben weer terug in het heden, het is haar verjaardag en de seringen in mijn tuin bloeien speciaal voor haar. Ze heeft er maar 69 mogen vieren en mijn opa heeft het nooit kunnen verwerken. Haar manier van leven die velen van ons nu als simpel en saai zouden kunnen betitelen was voor hem zijn wereld en houvast. Die eenvoud van het leven van mijn grootouders, en de liefde voor de mensen om hen heen zijn voor mij een baken waar ik zo af en toe naartoe navigeer als de drukte om me heen me overweldigt, net als toen op het schoolplein en ik wegsloop via dat schapenweitje en die droge sloot…