Het was in mijn derde jaar van het Hall Instituut dat ik voor het eerst op stage mocht. Moeten is een beter woord want de te behalen studiepunten waren broodnodig voor de te behalen diploma. Ergens zag ik ook wel tegen mijn stagetijd op. Dat ik theoretisch goed uit de voeten kon, dat wist ik al wel. Maar zou dat in de praktijk ook zo werken? Daarbij lagen de stageplekken niet voor het oprapen en was ik niet van plan om huis en haard hiervoor te verlaten….
Gelukkig had een Middelstummer studiegenoot het paadje bij de provincie al geëffend door er een jaartje eerder stage te lopen. Daarbij woonde het hoofd van de afdeling water gewoon bij mij in de straat en na een telefoontje met Albert Stol had ik mijn eerste vier stagemaanden snel binnen. Het was leuk en bijzonder om een tijdje mee te draaien in een ambtenarencultuur. Toen nog gesetteld in de zwarte doos, daar waar nu het UWV zetelt, in hartje Groningen, vlakbij het station.
Op de maandagmorgen werd eerst het weekend doorgenomen en met collega John het hele voetbalgebeuren van onze clubs. Tussendoor werden de bedrijven met een fictieve lozingsvergunning in onze provincie in kaart gebracht, en dan met name de glastuinbouwbedrijven. De opvang van de ‘first flush’ van de kassen is mij altijd bijgebleven. Hemelwater afkomstig van de kassen kan natuurlijk bestrijdingsmiddelen bevatten, afkomstig van het verdampingsproces in de kassen. En dat kan toch niet zo maar in het oppervlaktewater terechtkomen. Met een mooie beoordeling op zak, zocht ik verder naar een tweede stage.
Die moest maar in het bedrijfsleven plaats gaan vinden. Bladerend door de map met mogelijke opdrachten, stuitte ik op het opzetten van een milieuzorgsysteem voor een chemisch bedrijf in Delfzijl. Ik zou ‘in dienst komen’ bij een adviesbureau die mij bij het bedrijf zou introduceren. Het ging om de befaamde en inmiddels ter ziele gegane olieraffinaderij North Refinery in Delfzijl. Ook toen al een paar keer in het nieuws gekomen door hun productieproces en de misschien wel moeizame relatie met de autoriteiten en de natuurbeschermingsorganisaties.
En zo ging ik op een koude februari maandagmorgen met de trein naar Delfzijl vanuit Stedum. Volgens mij heb ik de fiets meegenomen in de trein. Vanaf het station was het dan toch nog wel enige kilometers trappen naar de plaats van bestemming op het Delfzijlster industrieterrein. Ik herinner mij nog het gevoel aan het eind van de wereld te zijn terecht gekomen. Na Aldel gepasseerd te zijn, was ik er nog (lang) niet. Gelukkig beperkte deze fietstocht zich tot een eenmalig gebeuren. Daarna kon ik meerijden met een medewerkster die nu een van mijn adverteerders is…. En ik geloof dat hetzelfde geldt voor haar opvolgster binnen het bedrijf.
Het werden vier lange maanden. Samen met een student bedrijfskunde zat ik in een keet die uitzicht bood op het bedrijfsterrein. Zo kon ik dus mooi observeren of er bijzonderheden plaatsvonden op het terrein. De adviseur van het adviesbureau kwam een keer per week, soms een keer per twee weken, langs om de voortgang te bespreken. Hij gaf dan weer enige nieuwe opdrachten waaraan gewerkt kon worden. Vaak hadden wij die opdrachten al binnen een dag uitgewerkt. En dus waren het lange dagen in onze keet. Ik had daarom al een tas met boeken meegenomen, waarmee de tijd gedood kon worden. Gelukkig kwam er ook vanuit het bedrijf af en toe wel wat input waaraan ik kon werken door de toenmalige plantmanager die ik later bij Nedmag in Veendam weer rond zag lopen. Zonder mij te herkennen echter….
Maar deze leegte gaf mij volop de tijd en gelegenheid om te werken aan mijn stageverslag. Die leverde dan ook een ruime voldoende op en daar ging het mij uiteindelijk om. Echter wel met de opmerking dat ‘Bert Koster zich op HBO-niveau lijkt te bevinden maar ook niet meer dan dat!’ Die kon ik nog even in mijn zak steken. Calamiteiten heb ik niet meegemaakt gelukkig. Maar wat zich allemaal in de tanks en leidingen afspeelde, en bij de aan- en afvoer van allerlei afvalstoffen weet ik natuurlijk ook niet allemaal. Maar het was vorig jaar wel bijzonder te vernemen dat het bedrijf failliet gegaan is.
Even gingen mijn gedachten terug naar die lange dagen in Delfzijl. Het einde van de wereld was het echter niet want ik kom er nu nog wel eens langs wanneer ik naar steakrestaurant De Kleine Munt ga. En dat is toch een stuk aantrekkelijker vooruitzicht…..