Ik bekijk videoclips die me vijfentwintig jaar geleden bekoorden. De muziek doet dat nog steeds maar ik identificeer me niet langer met de zangers. Axl Rose (Guns N’ Roses), Chris Robinson (The Black Crowes), Ian Astbury (The Cult). Wat ik toen heerlijk vond, vind ik nu overdreven. Hun presentatie, de gebaartjes, de manier waarop ze de microfoon vasthouden. Oogpotlood en mascara, leggings. En zo mager allemaal! Ian Astbury ziet als een krijtje zo bleek, Chris Robinson springt als een wilde in het rond, Axl Rose belt in de clip ‘Patience’ nota bene met een bakelieten telefoon met draaisnoer. Een scène eerder ligt Slash – hij hing jarenlang met zijn rode gitaar op mijn meisjesslaapkamer – in bed terwijl bevallige, schaars geklede dames zich aanbieden. Hij ziet ze niet, hij is te druk met een flinke boa constrictor die door z’n handen kronkelt. De meisjes druipen af. Destijds keek ik op tegen deze dames; ik was jaloers op hun avonturen, looks en hoe ze aan de sigaret trokken. Maar als ik de beelden terugzie denk ik: het waren gewoon groupies. Met treurige gezichtsuitdrukkingen nu ik goed kijk; een muzikant had je nooit voor je alleen.
Hetzelfde gevoel bij het filmpje van ‘November rain’. Axl Roses bruid loopt het witte kerkje in, trouwjurk met korte rok; dat was mijn droom toentertijd. Ik vond die vrouw beeldschoon. Maar nu meen ik: ze leeft niet, is emotieloos, er zit geen muziek in. Veel te dunne beentjes bovendien, ik vind dat dit niet kan. Nee, de zangers en de vrouwen in de muziekclips waar ik in mijn jonge jaren tegenop keek, daarover concludeer ik nu: ze zijn me toch te mager.
Vandaag de dag volg ik muziek uit de regio. Axl, Chris en Ian hebben plaatsgemaakt voor Bert (Hadders), Harry (Niehof) en Bas (Schröder, met Swinder). Mannen met een klein zacht buikje, een baard, een accent, een hoed. Ik begin een vrije dag als volgt. In de ochtend laat ik Bert zingen Een stip aan de horizon, daarna schakel ik over op wat Grunneger blues van Harry en als afsluiter volgt een tempo-nummer van Swinder (bijvoorbeeld ‘Mesienes’). Het aparte is dat ik hardop tegen ze praat: Nu mag je stoppen Bert, Harry is aan de beurt.
Ik zag de heren optreden in lokale gelegenheden, een zaaltje vol publiek, precies genoeg voor een intieme sfeer. Vera, het Viaduct, café Hammingh, Vita Nova. Bij het verlaten van de ruimte trok ik de stoute schoenen aan, zocht hun ogen en stak m´n duim omhoog waarbij ik iets riep als mooi hoor. Of ik zei moi en dan zeiden ze moi terug. Vervolgens liep ik snel door.
Op doordeweekse dagen bevind ik mij na een werkdag tussen zes en zeven languit op het kleed voor de bank. Ik moet dan ´bijkomen´ en luister naar Twei deuntjes. De stem van Henk Scholte is een baken van rust. Ik geniet van het fraais uit het Nedersaksische taalgebied, identificeer me met volk uit De Achterhoek en Noord-Duitsland en spits de oren bij verrassende liefdesliedjes van onbekende zangers uit Antwerpen. Dit uur in huis heb ik geclaimd bij mijn drie huisgenoten en ben ik niet beschikbaar voor een triviale vraag als ‘waar ligt mijn oplader´. Ja, ik had het volk thuis geïndoctrineerd met mijn muziek en ze wisten inmiddels niet beter.
Een dinsdag in de zomervakantie, eind augustus. Die maand draai ik dagelijks ‘Wotter noar zee’ van Swinder. Ik trommel de jongste zoon op voor een fietstocht, hij is dertien en wil af en toe nog mee. Mijn favoriete trip is een rondje Stedum. Door de weilanden, over de Peertil, op het vlondertje in de Stedumermaar mag ik dan rusten en neem een teugje water. Nu ligt er een lange, lege middag voor ons. Ik zeg: We pakken uit, we gaan via Loppersum. Over Ten Post en Winneweer bewegen de trappers. Weerkaatsende zonnestralen in het water naast ons. Ik beloof de jongen straks een ijsje, nu eerst kilometers maken. In Loppersum sfeer van zomer. Een man met een hond steekt zijn hand de lucht in, drie lagere-school-meisjes fietsen met zwembadnathaar. Ze groeten zoals kinderen dat doen. Onbevangen hoi. Ik stel voor hier te gaan zitten. De cafetaria op de hoek. We trekken de ijzeren stoeltjes uit de schaduw, we zijn de enigen die hier zitten, ik zie vrouwen in gebloemde jurken voorbij trappen en denk: hier ook al e-bikes ja. Mijn zoon heeft zin in een raketje en ik zeg die lust ik ook wel. Hij gaat halen.
We peddelen verder, door een zee van mais en gekleurde bermen. Komen opnieuw langs een eettentje, op een gekleurd bord wordt vis aangeprezen en we zeggen hier gaan we ook nog een keer heen. Vanuit mijn ooghoek zie ik ´m staan lonken, de kerktoren van Stedum. Oversteken en over het pad dat aan weerskanten is omzoomd door bomen, keurig en kleurig in een rij, of je feestelijk wordt onthaald.
De opdoemende huizen, een groene combine maait het graan. Het dorp voelt slapend, ook hier zomerstilte. Door de bocht de eerste straat in. Niemand buiten. Behalve een wandelaar. Een kalme, bijna lucide verschijning op de stoep. Swinders zanger Bas. Zwart pak, sieraden, de volle baard en zie ik het goed, draagt hij een hoed? Alsof hij ieder ogenblik gaat optreden. Drie minuten later zou ik tegen de zoon zeggen: zag je wel wie dat was. Op het moment zelf kan ik niet op z´n naam komen en roep ik zachtjes Swinder. Hij reageert op z´n Gronings. Hee moi.