De wereld van mijn kleine ik bestond uit het dorp waar ik woonde en de weilanden en luchten daaromheen. Voor mij was dat genoeg.
Ik wist niet beter.
Het bleken eenvoudige, maar pure basis ingrediënten voor tijdloos kind zijn.
Ik speelde buiten, grotendeels van het jaar op blote voeten.
Roeide, zwom en viste in de kanalen. Zocht vogelnesten in de lente, at appels van de bomen ergens eind september en schaatste mijn rondjes op het winterijs.
Al leek mijn wereld achteraf gezien klein, ik had ruimte in overvloed.
Mijn grootste liefde had ik al jong gevonden.
Paarden.
Paarden passen prima bij buiten zijn en vies worden.
Dat, wat ik het liefste deed, kon ik doen.
Wat een rijkdom voor een kind.
De paarden en pony’s waren nooit van mijzelf. Ik speurde altijd de omgeving af naar verzorgpony’s en vond ze.
Uren kon ik met paarden bezig zijn.
Uren kon ik rijden.
Zonder zadel, zonder cap, blootvoets.
Toen kon dat nog.
En zo, met de eeuwige Groninger wind in mijn haren en de ruime, altijd veranderende wolkenluchten op mijn netvlies, wenste ik verder niets.
Misschien een eigen paard en iets minder vervelende grote broers.
Maar dat was het dan ook wel.
Mijn ouders hadden een kruidenierswinkel en mijn vader bracht de boodschappen, in jute en leren tassen, langs bij de boerenfamilies rond ons dorp.
Zo ging dat.
In de schoolvakanties mocht ik met hem mee.
Ik geloof dat ik geen dierbaardere herinneringen heb aan mijn vader, aan ons samen, dan deze ritjes.
Beiden hielden we van het buitenleven.
Het gaf ons een speciale band.
De namen van de vogels in het water en in het veld, ik heb ze van hem geleerd.
Net als het avontuurlijke gevoel om ’s ochtends, onmenselijk vroeg, op de fiets te stappen, door de bossen van ons vakantieadres, om reeën te spotten bij een opkomende zon.
En zo hielden we ook samen van boerderijen en het leven daaromheen.
Niks mooiers dan naast hem te zitten, langzaam rijdend op een lange boerenree, vol stenen, hobbels en gaten.
De tassen met boodschappen klingelend als muziek achterin.
En dan zo nu en dan even stiekem opzij kijken.
Schuin omhoog.
Naar hem.
Zo dichtbij.
Puur dochtergeluk.
De boeren en boerinnen verwelkomden de kleine kruideniersdochter met open armen.
Blij als ze waren met jong bezoek op hun afgelegen boerderij.
We kwamen altijd achterom.
Lag bij de ene boerenfamilie een stuk koek voor me klaar en bij de ander een verzameling van het tijdschrift ‘Boerderij’ ( met peerdeploatjes veur ’t leutje wicht), het allermeest genoot ik bij de boeren die de tijd namen me mee te nemen door de stallen.
En dat mijn vader dan tijd genoeg had om mee te gaan.
Dit gebeurde vaak in het voorjaar, als de jonge dieren waren geboren.
Ik weet nog hoe het voelde als ik het blije bericht hoorde, van een boer, al op de uitkijk staande als we eraan kwamen rijden.
‘Veulen is er hoor, een mooie merrie, loop je mee?’
Dan sprong mijn hart me in de keel.
Nog steeds houd ik van boerderijen.
Dat gaat nooit weg.
Het liefst die, met oude statige Groninger voorhuizen.
Ik zie nog de hoge kamers, ramen en gangen van toen. Met oneindige kelders met zuilen, waar nog weckpotten stonden van lang geleden.
De keuken met de grote tafel, waar een harig kleedje op lag, of zeil, of beide.
Het gangetje naar achteren, een beetje donker. De grauwe, blauwe overalls aan de wand en laarzen en klompen op de grond, rommelig uitgeschopt. De geur van de stal al half in je neus.
Ik voel nog het intieme van de koeienlijven in het achterdeel, de broeierige warmte en het geluid van het gescharrel in de stal. Soms wat geloei, gerammel of geschuif.
Het ruwe van de tong van een kalf. De weeë geur van melk.
En in de hoge midden-schuur met palen, de tracktoren en de attributen. Alle techniek die de boer nodig had. Een hoek met ijzerrommel.
En op allerlei plekken, achteloos, gebruiksvoorwerpen van de generaties ervoor.
Een wiebelige houten trap naar de zolders. Het zonlicht door een hoog zolderraampje, als een draaiende, stralende lichtbundel op het stro.
Boerderijen veranderen.
En dat is goed.
Tijd moet voorwaarts gaan.
Verandering hoort daarbij.
Ik zal er altijd graag blijven komen, op boerderijen.
Even struinen door de stal.
Koeien ruiken nog steeds naar koeien.
In gedachten loopt mijn vader mee.
Kijk ik ook een beetje voor hem.
Zo kun je samen zijn.
Ook als iemand er niet meer is.