‘Anders ga nog even mee naar mijn moeder’. Het is mijn broer die het zegt. Het terloopse vraagzinnetje is voor een buitenstaander een beetje vreemd. Zijn moeder is niet mijn moeder. Toch hebben we allebei een moeder. We zijn elk in een ander gezin geadopteerd. Maar dat verhaal is al heel vaak verteld.
Eigenlijk heb ik niet zo’n zin. Ik heb een kater van het inluiden van mijn vakantie. En dan ben ik niet op mijn best. Helemaal niet in een tehuis met demente bejaarden. Mijn broer slobbert ranja naar binnen. De mafkees zou het ook voor mij doen, denk ik, waarna mijn mond zegt wat ik denk. ‘We kunnen wel eventjes kijken…’ Ik zie de opgetogen blik van mijn broer boven zijn glas slobberranja.
De moeder van mijn broer zit in het Hippolytushoes in Middelstum maar mijn broer en de rest van Middelsom zegt Hippiehoes. Het klinkt bijna als jippie. Maar zo jippie is het toch echt niet weet ik uit mijn ervaring in andere tehuizen.
Als we even later naar de ingang lopen zie ik op een bord ‘Zonnehuis’. Zou het hier dan toch jippie zijn? Eenmaal door de deur ruik ik de geur. De geur van oud. De geur van het laatste station. Er bekruipt me een droef gevoel.
Achter de balie een vrouw die ik ergens eerder gezien heb, druk pratend aan de telefoon. Ik loop achter mijn broer aan een trap op. Voorbij de trap staat een deur open. Door het raam zie ik aan een grote tafel acht hoogbejaarde vrouwen zitten. ‘Hallo allemaal!’ roept mijn broer joviaal. Dan zie ik dat er ook nog een verzorgster aan tafel zit. Een vrouw met bruin haar en een paardenstaart.
Lepel voor lepel, af en toe zachte woordjes in het oor fluisterend, schuift ze voorzichtig iets te eten in de mond van een van de vrouwen die haar ogen dicht heeft. De vrouw met de bruine paardenstaart strijkt liefdevol over het hoofd van de vrouw naast haar. Alleen met acht demente hoogbejaarde dames. Ik kan niet in een zin verpakken hoeveel respect ik voor haar heb. De hele dag. De hele week. Het hele jaar. Met mensen wiens geest is verdwaald en wiens dood nabij.
De sfeer aan tafel is goedgemutst. De moeder van mijn broer heeft het hoogste woord. Ook tegen mij. Ze weet precies wie ik ben. Hoeveel ik ook op mijn broer lijk. We nemen haar mee in de rolstoel naar buiten voor een wandelingetje. Als we de lift in willen stappen staat er een vrouw met rollator in. Haar ogen zijn in een andere wereld. Ze knikt met haar hoofd dat we er nog wel naast kunnen. Maar dat gaat niet. Langzaam stapt ze uit de lift, inmiddels geholpen door de verzorgster met bruine paardenstaart.
Als de rollatorvrouw langs de rolstoel schuifelt pakt ze met haar hand even kort de hand van mijn broer’s moeder. Er zit liefde in die hand.
Buiten schijnt de zon. We lopen door het Middelstumer bos. Twee mannen achter een vrouw in een rolstoel. Onderwijl krijgen we er van langs, ‘Jullie hebben ook niets te koop’ en ‘Wanneer vertellen jullie nu es iets leuks’ en ‘Jullie smeren ‘m straks weer zeker’. Wij lachen omdat het grappig klinkt. ‘En me ook nog uitlachen zeker…’
Ook wil ze weten hoe het met Lientje is en weet ze van mijn radio-optredens. Wij groeten een vriendelijke man op een fiets met een hond, een blonde vrouw met twee dochters op skeelers en een stel in een grote zwarte auto. Het wandelingetjes is voorbij. Op de parkeerplaats van het Hippiehoes weet ik niet meer te zeggen dan: ‘Ik kom gauw een keer weer hoor’. Ik zie mijn broer haar naar binnen brengen. Hij schikt haar jas en legt een hand op haar schouder.
De volgende dag rij ik met mijn vader van dik in de tachtig door Westerwolde. ’t Wil niet allemaal zo meer met pa maar van opgeven weet ie niet. Dat rijden doen we bijna nooit. Nu wel. Wij rijden door schilderachtige landschap met riviertjes, hei en bossen. Door gehuchtjes met namen als Rijsdam, Ter Wupping, Laudermarke en Over de dijk.
Als ik mijn vader in zijn rolstoel terug rij naar het appartement in het ouderencomplex, bedankt hij me wel drie keer. ‘Je hebt me zo’n geweldige dag bezorgd’, komt het uit de grond van zijn hart.
De telefoon gaat als ik op mijn eigen bank neerplof. Mijn broer. ‘Wou nog even zeggen dat het goed was gister. Moeders was zo scherp en helder….’ ‘Die vrouw met die paardenstaart die moet een standbeeld’, zeg ik. Broer is eens.
‘Ik was vanmiddag nog even bij m’n moeder. Normaal weet ze nooit meer dat er iemand op bezoek is geweest. Dus ik vroeg of ze het een beetje leuk gevonden had gister. Weet je wat ze zei?
Von’k zo mooi hè dat je broer der was….’
Erik Hulsegge