Aan het eind van de lange, hete zomer van 1976, zit ik met mijn vader in een gele GADO bus, lijn 61. We zijn aan de Ebbingestraat opgestapt en ons einddoel is de Waldadrift in Bedum.Voor het eerst ga ik het huis bekijken, waarin we dat najaar zullen gaan wonen. Ik kijk constant naar de buschauffeur, want mijn ontzag voor hem is heilig: als je zo’n groot stuur kon ronddraaien dan moest je wel een hele sterke man zijn. Wat een busrit nog meer speciaal maakte was de grote rode lamp die ging branden als ik op een van die zwarte, ronde knopjes drukte die her en der in de bus hingen. Maar dan moest niemand je voor zijn, want dan was de pret bedorven. Gelukkig was ik ‘eerst’ en konden we met goede moed richting ons nieuwbouwhuis in aanbouw in Plan Oost, zoals de nieuwe wijk genoemd werd. De woning zal vast door mij zijn goedgekeurd, dat weet ik niet meer. Wat ik daarentegen nog wel weet, is dat we daarna nog even naar het Bedumerbos zijn gegaan, het hoogste boompje zal destijds zo’n 50 cm hoog zijn geweest, alwaar ik het in mijn broek deed, zodat we spoorslags de thuisreis naar de Bilitonstraat in Groningen aanvaardden.
De overstap was groot: van de linkse studentencultuur uit het begin van de jaren ’70, naar het stiefgereformeerde Bedum, waar de verzuiling nog in volle gang was. Een buurvrouw die komt afzeggen voor een feestje, waarvan ze de uitnodiging een paar dagen geleden nog hartelijk had geaccepteerd: ze was teruggefloten door de ouderlingen omdat wij niet kerkelijk waren. En als ik door onwetendheid bij de ‘verkeerde’ kleuterschool word aangemeld, heeft dat tot gevolg dat ik op een gure novembernamiddag hemel en aarde beweeg om maar niet alleen thuis te hoeven blijven met mijn zusje, als mijn moeder nog een klein boodschapje moet halen bij de 4=6. Mijn moeder, die mij niet kent als een bang jongetje, vraagt door. “Nou, weet je mama?”, zeg ik met een klein stemmetje “als jij weggaat, dan ben ik alleen en dan kijkt God steeds naar mij, want God ziet alles”. Mijn moeder in verbijstering achterlatend.
Dat was dus een kwestie van gewoon je eigen zuil opzoeken en dan viel het verder allemaal wel mee. Hoewel ik er nooit aan heb kunnen wennen dat ik op zondagochtend, onderweg naar tennisles, ineens niet meer werd begroet door mensen die dat normaal gesproken wél deden. De voordelen van de verhuizing waren legio, de ruimte en de menselijke maat om er maar eens twee te noemen. Uiteindelijk ken je ze allemaal, de kinderen die samen met jou opgroeien in een dorp en je wordt door hen gekend. Sommigen worden je vrienden, sommigen je vijand, verreweg de meesten blijven vage bekenden. Met enkele meisjes krijg je verkering en met je vrienden beleef je avonturen die met het verstrijken der jaren meer glans krijgen. Het was een microkosmos die een paar jaar lang in al onze behoeften voorzag en de wereld is sindsdien nooit meer zo overzichtelijk voor me geweest. Mijn vrienden noemden me Hampie en ik voetbalde bij de blauwen en niet bij rood.
Dat onze wereld zich in de loop van de tijd vergrootte, deed aan de geborgenheid niks af. Met grote groepen kinderen fietsten we naar de middelbare school in de stad en alleen als het heel hard vroor nam ik weer eens plaats in lijn 61 en legde zo, door sneeuw en ijs, dezelfde route af als toen, op die hete zomerdag. Tegen de tijd dat mijn leeftijdsgenoten gingen uitvliegen, begon het dorpsleven mij ook steeds meer te benauwen: aldoor dezelfde mensen om je heen en degenen die je nauwelijks kenden, hadden dan ook nog een mening over je. Bovendien was ik er steeds sterker van overtuigd geraakt dat ik op de allerlelijkste plek op aarde verzeild was geraakt. Tijdens mijn fietstochten naar en van school zag ik alleen maar klei en ontelbare tinten grijs, bovendien waaide het non-stop en was er nauwelijks een boom te bekennen. Onze enige redding in deze uithoek van de wereld was de Stad (en natuurlijk Bar-Dancing Fame, waar ik kort daarvoor nog verkering had gekregen met een stadse schone, die ik vandaag de dag nog steeds de mijne mag noemen), daar kon je tenminste trots op zijn, op de Stad.
En toen ik dan eindelijk Rechten ging studeren aan de RUG, nam ik opgelucht afscheid van het platteland. Ik ging op kamers wonen, maakte er nieuwe vrienden bij en dompelde me onder in het bruisende studentenbestaan. Als ik op de fiets door de stad zwierde, voelde ik mij vrij, onbelemmerd: ik was thuisgekomen… Maar als ik op een vrijdagmiddag mijn OV-jaarkaart aan de buschauffeur, die achter het grote stuur van lijn 61 zat liet zien en op zoek ging naar een mooi plekkie, dan klonk er altijd wel van ergens uit de bus: “ Hé Hampie!”. Dan ging ik naast diegene zitten en dan gleden, in die heerlijke vertrouwdheid, alle vermoeienissen van het harde stadse bestaan van mij af.
Tegen de tijd dat ons eerste kind geboren en de tweede op komst was, keerden zich de vele voordelen van ‘het stadse’ tegen ons. Het losse, bruisende werd plotseling geluidsoverlast in de strijd om die paar uurtjes slaap die je als werkende ouder met kleine kinderen zijn gegeven. Ik werd er ook niet meer vrolijk van als ik de gehele stad zich zag opmaken voor wederom een prachtig weekend, terwijl ik uitgeput naar de zoveelste aflevering van ‘Bumba de kleine clown’ zat te kijken met mijn zoon. Bovendien werd ik een beetje treurig van het rondje dat hij uiteindelijk door de wijk kon fietsen, met zijn zijwieltjes. Zijn dagelijkse rondje bestond uit de stoep rond een heel groot huizenblok, terwijl hij tussen auto’s, kapotte fietsen en hondenpoep manoeuvreerde.
En zo kon het dus zijn dat we, talloze feesten, kroegen en levenslessen later, toch op zoek zijn gegaan naar een huis op het platteland. Het Groninger landschap had bij mij in de loop van de tijd een herwaardering ondergaan: de prachtige luchten, met daaronder die ernstige kleigrond, hier en daar goed geplaceerd een boerderij met een toefje bomen. Bovendien wilden we rust en ruimte en daarin is Groningen Nederlands kampioen.
Nu wonen we op het Hogeland, in een klein dorpje waar geen enkele minderheid groot genoeg is om de andere met de nek aan te kijken. Mijn kinderen groeien op in dezelfde prettige kleinschaligheid als ik destijds en zelf vind ik het prachtig om te pas en te onpas mensen te groeten. Zelfs als ik in mijn auto rij!
Langzaamaan ga ik de verbanden zien tussen al die gezichten en namen: ‘die en die’ blijken zussen en zij heeft vroeger heel lang verkering gehad met hem, totdat… Of zoiets triviaals dat Wim Blanken vroeger Zonnebloem werd genoemd en waarom (hoe vaak zal hij lijn 61 ingestapt zijn, om vervolgens te horen: “Hé, Zonnebloem!”?), heerlijk vind ik zulke nieuwe informatie.
Mijn zoon gaat inmiddels naar de middelbare school, ik zette hem laatst af aan de Delleweg, hij stapte lijn 61 binnen en ik zag hem wegrijden, richting stad…